Marion Bax
Uit liefde voor de sport
Rijan van Leest
In de jaren zeventig knechtte ze voor Keetie Hage, begin jaren tachtig nam ze afscheid van de wedstrijdsport en eind jaren negentig volgde haar comeback. Inmiddels is de 55-jarige Marion Bax uit Bavel de oudste Nederlandse wedstrijdrenster ooit. Ze blijft echter realistisch. “Ik houd er altijd rekening mee dat dit weleens mijn laatste seizoen kan zijn.”
Boven de bank in de woonkamer hangt een wissellijst waarin een blauw regenboogtricot en een bijbehorende gouden medaille prijken. Het lijken de enige aanwijzingen te zijn die verraden dat hier een meervoudig wereldkampioene woont. “Dat is mijn eerste kampioenstrui”, licht Marion toe. Het tricot is het bewijs van haar overwinning op de sprint tijdens het WK baan voor masters in het Britse Manchester in 2002. Toch is haar eerste mondiale titel niet de meest memorabele. Ze is het meest trots op haar overwinning bij het WK Tijdrijden voor masters in 2008. “Toen won ik met slechts drie seconden voorsprong op de nummer twee, een Amerikaanse.” Ook haar optreden tijdens de puntenkoers op het WK voor masters in 2003 in Manchester is opmerkelijk. “Ik stond met een paar punten verschil aan de leiding en merkte dat drie Amerikaanse rensters een combine hadden gevormd. Daar moest ik dus een oplossing voor bedenken. Ik heb toen een Mexicaanse en een Duitse weg laten rijden, zodat de Amerikanen geen punten meer konden pakken”, verklaart Marion haar tactiek die niet direct door haar man begrepen werd. “Hans stond aan de kant en vroeg zich afwaar ik mee bezig was. Ook de coach van de Schotten, die mij wel eens begeleidt, doorzag mijn plan in eerste instantie niet.” Uiteindelijk bleek haar list een gouden zet te zijn.
Inmiddels heeft ze tien wereldtitels verzameld en daar blijft het wellicht bij. Het komende WK voor masters wordt namelijk in Zuid-Afrika georganiseerd en Marion is niet van plan om daar haar geld en tijd aan te spenderen. “Jarenlang werd het WK voor masters in het Oostenrijkse Sankt Johann georganiseerd. Nu wil de UCI daarop eens geld voor hebben en bepaalt zij de locatie”, legt Marion de verandering enigszins verbolgen uit. De meeste veteranen zijn het niet eens met de werkwijze van de internationale wielerunie. Daarom is er een aparte masterbond opgericht die van plan is om de traditie in Sankt Johann voort te zetten met dubbele wereldkampioenen als gevolg. “De UCI is op dit moment met andere dingen bezig dan het belang van de masterrenner”, stelt Marion.
Haar Rotterdamse tongval verraadt dat ze oorspronkelijk geen Brabantse is. Ze groeide op in Tuindorp Vreewijk, een wijk in Rotterdam-Zuid, op nauwelijks een kilometer afstand van Ahoy. Haar anderhalf jaar jongere broer besmette Marion met het wielervirus. “Hij koerste bij wielervereniging Feijenoord en daardoor kwamen er veel renners uit Rotterdam-Zuid bij ons over de vloer.” Op zijn reservefiets reed ze op vijftienjarige leeftijd haar eerste koers bij de jeugd. “In Rotterdam had je een stuk of acht verenigingen die gezamenlijk een zondagochtendcompetitie organiseerden. Daar reden we dan met een groepje naar toe.” Haar allereerste wedstrijd kan ze zich niet goed meer herinneren. “Volgens mij ben ik er toen niet afgereden, maar ik had dan ook eerst een paar maanden met de jongens meegetraind voordat ik ging koersen.” Begin jaren zeventig was er nog geen sprake van de categorieën Nieuwelingmeisjes en Juniorvrouwen, waardoor Marion een jaar later op zestienjarige leeftijd al de overstap moest maken naar de damescategorie. “Ik kreeg toen een eigen fiets, maar ook dat was een tweedehandsje.” Lang hoefde ze echter niet te wachten op een gloednieuw exemplaar, want haar talent bleef niet onopgemerkt. Een jaar later mocht ze zich aansluiten bij het damesteam van Beck’s Bier. “Keetie Hage was onze kopvrouw. Dat was de Marianne Vos van die periode. Onze rol was om haar te ondersteunen, maar als je zelf in de positie zat om te winnen, mocht je daarvoor gaan.” Na enkele jaren stapte Marion over naar de ploeg van Hitachi waar Tineke Fopma en Mieke Havik de belangrijkste troeven vormden. Met enkele rensters van toen heeft ze nog contact. “Elk jaar ga ik een keer eten met Sandra de Neef, Ted Storm en Regina Troost.” Af en toe heeft ze een toevallige ontmoeting met oud-ploeggenotes of krijgt ze een e-mail van oude bekenden die zich via haar website hebben verbaasd over haar recente fietsprestaties.
Hoewel Marion tijdens haar eerste carrière tot de subtop van het Nederlandse dameswielrennen behoorde, moest ze lang wachten op haar eerste en enige zege. “Ik had een fulltime baan met onregelmatige diensten en studeerde daarbij. Soms had ik nachtdienst gehad, ging om acht uur ’s ochtends naar bed, sliep een paar uur en stond om één uur ’s middags weer aan de start. Dan reed ik nog in de prijzen ook.” Achteraf beseft ze dat het gekkenwerk was en dat ze die situatie slechts kon volhouden door een flinke portie talent. “Als ik een jaar de kans had gehad om puur voor mijn sport te leven, was ik wellicht echt tot de Nederlandse top gaan horen en had ik de nationale selectie gehaald. Helaas behoorde dat toen niet tot de mogelijkheden. Aan de andere kant heb ik nu een goede baan waar ik veel voldoening uit haal”, relativeert ze.
In 1982 werd ze als lid van wielervereniging Breda in De Heen districtskampioen van Zuid-Nederland. Een jaar eerder was ze reeds naar het Brabantse Bavel verhuisd, nadat ze met wielrenner Hans Goeijers was getrouwd. Het stel ontmoette elkaar op de wielerbaan in Rotterdam, waar Marion een trouwe deelneemster was van Ahoy op Zondag en Hans veel zesdaagsen reed. Ook nu is hij nog regelmatig op de fiets te vinden, hoewel het grootste deel van zijn vrije tijd wordt opgeslokt door de ambities van zijn vrouw. “Hij heeft het af en toe wel gezien”, geeft Marion toe. “Daarom ga ik tegenwoordig wat vaker alleen naar de wedstrijden, maar bij tijdritten gaat dat niet. Als ik op de rollen aan het inrijden ben, heb ik iemand nodig die voor mij de tijd in de gaten houdt. Ook voor de verzorging en het materiaal is het handig als Hans erbij is.” Om haar man wat te ontlasten, zou ze zich kunnen aansluiten bij een damesteam. Toch kiest ze daar bewust niet voor. “Het brengt veel verplichtingen met zich mee als je bij een ploeg rijdt. Ik wil graag mijn eigen programma en materiaal kiezen. Ik rijd nu op eersteklas materiaal en wil niet het risico lopen dat ik verplicht word om gebruik te maken van een fiets die kwalitatief minder is.” Ook qua begeleiding hebben de meeste teams haar weinig extra te bieden. “Ik weet zelf precies wat ik moet doen en laten om te kunnen presteren.” Het is een combinatie van bijna veertig jaar wielerervaring en begeleiding die onder andere echtgenoot Hans als fysiotherapeut haar kan bieden.
Ze is in de loop der jaren wel een ander soort renster geworden. “Vroeger waren criteriums rijden en tegen de wind in stampen mijn specialiteiten”, herinnert Marion zich. In haar tweede carrière heeft ze zich echter ontwikkeld tot een begenadigd tijdrijdster. “Misschien was ik dat vroeger ook al wel, maar toen reden we nauwelijks tijdritten.” Zelfs bij de internationale etappekoersen in onder andere Noorwegen, Duitsland en België waaraan ze deelnam, stond er geen race tegen de klok op het programma. Ook op de baan lag de focus in haar eerste wielerperiode meer op de achtervolging en de afvalkoers dan op de tijdritten. “Daar was ik goed in”, klinkt het zelfbewust. De piste heeft haar ook in haar tweede carrière veel triomfen opgeleverd, maar inmiddels heeft ze haar baanfiets aan de wilgen gehangen. Gebrek aan trainingsfacil
iteiten in de regio is hiervan de belangrijkste oorzaak. “Ik moest naar Gent of Amsterdam om te trainen. Het kostte me dus al anderhalf uur om alleen al op de baan te komen. Dat kan ik niet meer opbrengen. Bovendien zijn de wereldkampioenschappen op de baan in Australië. Zoveel vakantiedagen heb ik niet. ”De wielersport kost haar een hoop tijd, hoewel ze al een paar jaar het aantal wedstrijddagen aan het afbouwen is. “Vier jaar geleden reed ik nog negentig koersen per jaar, nu nog zo’n vijftig.” Ze doet het bewust wat rustiger aan, zodat haar lichaam de tijd krijgt om te herstellen en in balans te blijven. Daarbij maakt ze dankbaar gebruik van moderne hulpmiddelen, zoals een trapfrequentie- en hartslagmeter. “Die gebruik ik met name in het voorjaar om niet boven bepaalde limieten te komen. Ik wil niet opgebrand zijn voordat het seizoen goed en wel begonnen is. ”Bovendien mengt ze zich de laatste jaren niet meer in de chaos van de massasprints. Zo wil ze voorkomen dat de gevolgen van een eventuele valpartij haar wederom maanden buitenspel zetten. In 1983 was een blessure aan haar zitbeenknobbel, veroorzaakt door andere zadels in de Shimano-ploeg, een van de redenen om haar eerste wielercarrière te beëindigen. “Ik was pas getrouwd, werkte volledig en raakte toen ook nog geblesseerd. Je weet wat je er voor moet doen en laten, je weet hoeveel tijd het kost. Met de wedstrijdsport moet je elke dag bezig zijn en op een gegeven moment heb je alles wel gezien.”
Toch kon Marion de wielersport niet helemaal vaarwel zeggen. “Ik heb me aangesloten bij een tourclub, ben wat cyclosportieven gaan rijden, zoals Luik-Bastenaken-Luik, de Dolomieten Marathon en La Marmotte. Daarin werd ik steeds fanatieker, want ik wilde een goede klassering. Ik ging voor goud, terwijl ik eigenlijk geen klimmer ben. Toch eindigde ik door mijn doorzettingsvermogen bijna altijd bij de eerste drie vrouwen.” In september1998 haalde een van haar fietsmaten haar over om als 42-jarige haar comeback te maken in het damespeloton. Een telefoontje naar de KNWU maakte het mogelijk om dat seizoen nog acht wedstrijden te rijden. “In zes daarvan reed ik in de prijzen. Het ging eigenlijk heel erg goed, totdat ik een maand later tijdens de training door een auto omver werd gereden. ” De gevolgen van het ongeluk waren zeer ernstig: een knieschijf was gebroken, de ander was zelfs verbrijzeld en diverse kniebanden waren afgescheurd. Twee operaties en een revalidatieproces van een jaar, betekende dat Marion wielerseizoen 1999 aan zich voorbij zag gaan. Toch liet ze zich niet door deze tegenslag uit het veld slaan. Haar comeback was haar zo goed bevallen, dat ze in 2000 de draad al snel weer oppikte. “Dat is wel een van mijn sterkste punten: doorzettingsvermogen. Ik zie veel topsporters die het niet meer kunnen opbrengen om van een blessure terug te komen. ”Marion meent dat de mentaliteit in de sportwereld is veranderd. Het vrouwenwielrennen vormt een perfecte weerspiegeling van de samenleving. “De maatschappij is meer individualistisch geworden en de sport dus ook. Vroeger was er meer respect in het peloton. Nu is de instelling: als ze je voorwiel eruit kunnen rijden, ben je hem al kwijt.” Ook krijgt ze regelmatig opmerkingen naar haar hoofd geslingerd die haar duidelijk moeten maken dat het niet de bedoeling is dat ze als “oma” de prijzen komt wegpikken. Ze laat zich daardoor niet ontmoedigen. “Ik reageer er niet op en denk dan: jij hebt er meer last van dan ik. Bovendien komen dat soort opmerkingen nooit van de toprensters.” Ze houdt zich ook bewust afzijdig van de onderlinge vetes in het peloton. “Ik zit in een heel andere fase van mijn leven dan die meiden van twintig. Met een aantal heb ik wel contact. Een paar meiden uit het noorden van het land overnachten hier graag als ze in het zuiden een wedstrijd hebben. ” Marion betreurt het dat er in haar eigen regio nauwelijks meer rensters zijn. “Je ziet wel steeds meer vrouwen op een racefiets rondrijden, er zijn zelfs al tourclubs speciaal voor vrouwen. Toch maken er maar weinig de overstap naar de wedstrijdsport en dat begrijp ik eigenlijk wel, want het is nou eenmaal een erg zware sport.” Vrouwen die het toch wagen om de overstap te maken, komen er vaak achter dat ze het niveau hebben onderschat. “Ze hebben niet alleen moeite met het hoge tempo, maar beheersen ook vaak hun fiets niet. Ze zijn dan een gevaar voor zichzelf en de groep.”
Hoewel Marion kan bouwen op jarenlange ervaring in de koers, is ze enigszins terughoudend geworden in het verstrekken van advies aan andere rensters. “Een paar jaar geleden werd ik door een aantal meiden benaderd met de vraag of ze met me mee mochten trainen. Dat vond ik prima, maar dan verwacht ik wel dat ze mijn advies opvolgen. In de winter zei ik dat ze op een klein verzet moesten rijden, keek ik om, zag ik dat ze toch op de grote plaat reden. Ze kregen het niet voor elkaar om de trapfrequentie naar de honderd op te voeren.” Marion besefte al snel dat haar nieuwe trainingsgezellen de wedstrijdsport onderschatten. “Die meiden dachten dat ze met vier keer per week dertig kilometer trainen wedstrijden konden gaan rijden.” Na een paar maanden was voor haar de lol er wel vanaf. “Ik kreeg er zelf meer last van dan dat een ander ermee opschoot.” Ook na haar actieve carrière ziet ze voor zichzelf niet echt een rol in de begeleiding weggelegd. “Ik ben heus niet te beroerd om rensters advies te geven, maar ik denk dat er al genoeg deskundigen zijn bij sportverenigingen die graag mensen willen begeleiden. Ik ga daar niet bij in het vaarwater zitten.”
Marion is niet bang voor het zogenaamde zwarte gat na de beëindiging van haar wielerloopbaan. Ze haalt veel voldoening uit haar baan als intensive care verpleegkundige bij het Amphia Ziekenhuis in Breda. “Dat doe ik al vanaf 1979 met veel plezier, maar ook wat dat betreft is de tijd veranderd. Het werk is technischer en intensiever geworden.” Ook krijgt Marion steeds vaker te maken met ethische dilemma’s. “Bij sommige patiënten vraag ik me weleens af of we door moeten gaan met de behandeling. Iemand van 89 die nog aan zijn hart geopereerd wordt, complicaties krijgt, daardoor weer een operatie moet ondergaan. Je weet dat hij het niet gaat redden, maar toch wordt zijn leven nog gerekt. Hoe ver moeten we daar in gaan?” Ze slikt even en vervolgt dan: “We zijn in onze Westerse cultuur de dood ontgroeid, maar het hoort er nou eenmaal bij. Ik vind kwaliteit van leven belangrijker dan kwantiteit.” Daarom laat Marion zich niet zomaar van de wijs brengen door de meningen van anderen en vult ze haar leven, waarin de wielersport een prominente rol speelt, op haar manier in. Ze beseft dat er slechts één reden is waarom ze fietst: uit liefde voor de sport. Toch weet ze zeker dat dit een van de laatste koersjaren zal zijn. “Ik houd er altijd rekening mee dat dit weleens mijn laatste seizoen kan zijn. Elk jaar kijk ik weer opnieuw hoe ik de winter ben doorgekomenen of ik er nog zin in heb. Bovendien zijn er nog andere dingen in het leven.” Waar ze dan haar tijd aan gaat besteden? Het valt even stil. “Oh, maar ik blijf sowieso altijd fietsen!”